Oefeningen

De sinusoïdale golfvorm

  1. Bereken de frequentie voor ieder van volgende perioden:

(a)

0,2s0,2 s

(b)

100ms100 ms

(c)

250ms250 ms

(d)

500μs500 \mu s

(e)

10μs10 \mu s

  1. Bereken de periode van de volgende frequenties:

(a)

80Hz80 Hz

(b)

400Hz400 Hz

(c)

22kHz22 kHz

(d)

102,6Mhz\mathrm{102,6} Mhz

(e)

2,4Ghz\mathrm{2,4} Ghz

  1. Een sinusgolf doorloopt 55 cycli in 10μs10 \mu s . Wat is zijn periode?

  2. Hoeveel tijd heeft een sinusgolf met frequentie 50kHz50 kHz nodig om 100100 cycli te vervolledigen?

De spanning en stroomwaarden van een sinusgolf

  1. Een sinusoïdale stroom heeft een effectieve waarde van 5mA5 mA . Bepaal de volgende waarden:

(a)

Imax{I}_{max}

(b)

Igem{I}_{gem}

(c)

Ipp{I}_{pp}

  1. Bepaal de ogenblikkelijke spanningswaarden in figuur 7-53 bij 0,175ms,0,35ms,0,75msen\mathrm{0,175} ms, \mathrm{0,35} ms, \mathrm{0,75} ms en 0,925 ms

Figuur 7-53

Hoekmeting van een sinusgolf

  1. Sinusgolf AA heeft een positief gaande kruising met de horizontale as bij 30°30° ten opzichte van een referentiesinus. Sinusgolf BB heeft een positief gaande kruising met de horizontale as bij 45° ten opzichte van dezelfde referentie. Bepaal het faseverschil tussen de twee sinusgolven AA een BB . Welke van de twee sinusgolven is voor-ijlend ten opzichte van de andere sinusgolf?

  2. Teken twee sinusgolven waarbij sinusgolf BB 135°135° na-ijlend is op sinusgolf AA . Beide sinusgolven hebben dezelfde amplitude.

  3. Converteer de volgende hoekwaarden van radialen naar graden:

(a)

π8\frac{\pi }{8}

(b)

π3\frac{\pi }{3}

(c)

3π5\frac{3\pi }{5}

(d)

6π5\frac{6\pi }{5}

(e)

1,8π\mathrm{1,8}\pi

  1. Converteer de volgende hoekwaarden van graden naar radialen:

(a)

30°30°

(b)

45°45°

(c)

78°78°

(d)

200°200°

(e)

300°300°

De sinusgolfformule

  1. Bepaal voor een bepaalde sinusvormige referentiestroom met amplitude 100mA100 mA de momentele stroomwaarden op volgende hoeken:

(a)

35°35°

(b)

95°95°

(c)

190°190°

(d)

215°215°

(e)

275°275°

  1. De sinusgolf AA ijlt 30°30° na op de sinusgolf BB. Beide golven hebben dezelfde amplitude die gelijk is aan 15V15 V. Stel dat AA de referentiegolf is waarbij de positief doorgaande kruising met de horizontale as op 0° gebeurt. Bepaal dan de momentele spanningswaarde van sinusgolf BB bij 30°,45°,90°,180°,200°30°, 45°, 90°, 180°, 200° en 300°.

Analyse van wisselstroomschakelingen

  1. Een sinusoïdale spanning met amplitude 10V10 V is aangesloten op de resistieve schakeling in figuur 7-54. Bepaal de volgende stromen:

(a)

Ieff{I}_{eff}

(b)

Igem{I}_{gem}

(c)

Imax{I}_{max}

(d)

Ipp{I}_{pp}

(e)

ii bij positief maximum van de sinusgolf

Figuur 7-54

  1. Bepaal de effectieve spanning over R3{R}_{3} in figuur 7-55.

Figuur 7-55

  1. Hoeveel gelijkspanning moet je toevoegen aan een wisselspanningsbron met spanning 3Veff3 {V}_{eff} zodat de geleverde spanning aan een belasting niet alternerend is (geen negatieve spanningswaarden)?

Niet sinusoïdale golfvormen

  1. Bepaal van de puls in figuur 7-56 de stijgtijd, daaltijd, pulsbreedte en amplitude.

Figuur 7-56

  1. Bepaal de gemiddelde spanning van de puls in figuur 7-57.

Figuur 7-57

  1. Bepaal de gemiddelde waarde van de positieve puls in figuur 7-58.

Figuur 7-58

  1. Een blokgolf (duty cycle 50%50\% ) heeft een periode van 40μs.40 \mu s. Bepaal de grondgolf en de zes eerste harmonischen.

Last updated