Multiple choice test

              1. In een parallelschakeling heeft iedere weerstand :

    1. Dezelfde stroom

    2. Dezelfde spanning

    3. Hetzelfde vermogen

    4. Alles dat hierboven is vermeld

              1. Als een weerstand van in parallel wordt geschakeld met een weerstand van is de totale vervangingsweerstand:

    1. Groter dan 1,2kΩ\mathrm{1,2} k\Omega

    2. Groter dan 100Ω100 \Omega maar kleiner dan 1,2kΩ\mathrm{1,2} k\Omega

    3. Kleiner dan 100Ω100 \Omega maar groter dan 90Ω90 \Omega

    4. Kleiner dan 90Ω90 \Omega

  1. Een parallelschakeling bestaat uit een 330Ω330 \Omega , 270Ω270 \Omega en 68Ω68 \Omega . De totale weerstand van deze parallelschakeling is ongeveer:

    1. 270Ω270 \Omega

    2. 47Ω47\Omega

    3. 68Ω68 \Omega

    4. 22Ω22 \Omega

  2. Er worden 8 weerstanden in parallel geschakeld. De twee kleinste weerstanden zijn beide 1kΩ1 k\Omega . De totale weerstand van de parallelschakeling:

    1. Kan niet bepaald worden met deze gegevens

    2. Is groter dan 1kΩ1 k\Omega

    3. Is kleiner dan 1kΩ1 k\Omega

    4. Is kleiner dan 500Ω500 \Omega

  3. Als een bijkomende weerstand mee in parallel geschakeld wordt zal de totale weerstand van deze parallelschakeling:

    1. Dalen

    2. Stijgen

    3. Blijft hetzelfde

    4. Stijgt met de waarde van de toegevoegde weerstand

  4. Als één van de weerstanden uit een parallelschakeling wordt verwijderd zal de totale weerstand van deze parallelschakeling :

    1. Dalen met de waarde van de verwijderde weerstand

    2. Hetzelfde blijven

    3. Stijgen

    4. Verdubbelen

  5. Aan een bepaald knooppunt komen twee stroompaden toe. De stromen die hierin vloeien zijn 5A5 A en 3A3 A . De totale stroom die van het knooppunt wegvloeit is gelijk aan :

    1. Kan men niet weten met deze gegevens

    2. Groter dan de twee toekomende stromen

  6. Volgende weerstanden worden in parallel geschakeld over een spanningsbron: en . De weerstand waardoor de kleinste stroom vloeit is :

    1. Het is niet mogelijk dit te bepalen met de opgegeven gegevens

  7. Een plotselinge daling van de stroom naar een parallelschakeling toe kan een indicatie zijn dat :

    1. Een weerstand in de parallelschakeling stuk is of open is

    2. Een spanningsdaling van de bronspanning

    3. Zowel (a) als (b)

    4. De parallelschakeling is kortgesloten

  8. Een parallelschakeling bestaat uit 4 takken. Door iedere tak vloeit een stroom van 10mA10 mA . Wanneer één van deze takken onderbroken wordt is de totale stroom door deze parallelschakeling gelijk aan:

    1. 13,33mA\mathrm{13,33} mA

    2. 10mA10 mA

    3. 0mA0 mA

    4. 30mA30 mA

  9. Een parallelschakeling bestaat uit drie takken. Door R1{R}_{1} stroomt 10mA10 mA , door R2{R}_{2} stroomt 15mA15 mA en door R3stroomt20mA{R}_{3} s\mathrm{t}\mathrm{r}\mathrm{o}\mathrm{o}\mathrm{m}\mathrm{t} 20 mA . De totale stroom wordt opgemeten en bedraagt 35mA35 mA . Hieruit kan je concluderen dat:

    1. R1{R}_{1} stuk is

    2. R2{R}_{2} stuk is

    3. R13{R}_{13} stuk is

    4. Het systeem werkt correct

  10. Door een parallelschakeling met drie takken vloeit een totale stroom gelijk aan 100mA100 mA . De stroom door de eerste en de derde tak is respectievelijk 40mA40 mA en 20mA20 mA . De stroom door de tweede tak is gelijk aan:

    1. 60mA60 mA

    2. 20mA20 mA

    3. 60mA60 mA

    4. 40mA40 mA

  11. Een parallelschakeling op een PCB bestaat uit vijf weerstanden. Er blijkt een volledige kortsluiting zich te ontwikkelen over één van deze weerstanden. Het meest logische resultaat hiervan is dat:

    1. De kleinste weerstand in de parallelschakeling zal doorbranden

    2. Een of meer weerstanden in de parallelschakeling zullen doorbranden

    3. De zekering in de spanningsbron gaat stuk

    4. De weerstandswaarden zullen veranderen

  12. De vermogendissipatie in ieder van de vier paralleltakken van een parallelschakeling is gelijk aan 1mW1 mW . De totale vermogendissipatie is gelijk aan:

    1. 1 mW

    2. 4 mW

    3. 0.25 mW

    4. 16 mW

Last updated