Multiple choice test

1. Over hoeveel elektronen beschikt een neutraal atoom met atoomnummer 3?

      1. 1

      2. 3

      3. geen

      4. afhankelijk van het type atoom

2. De banen die elektronen beschrijven worden als volgt genoemd :

        1. Schillen (shells)

        2. kernen

        3. golven

        4. valenties

3. Een materiaal waarin geen stroom kan worden vastgesteld noemt men :

      1. filter

      2. geleider

      3. isolator

      4. halfgeleider

4. Als een negatieve- en een positieve lading dicht bij elkaar worden gebracht, wordt er een kracht uitgeoefend die :

        1. Beide ladingen van elkaar afstoot

        2. Er voor zorgt dat de totale lading neutraal wordt

        3. Beide ladingen elkaar doet aantrekken

        4. Er voor zorgt dat de ladingen uitgewisseld worden

5. De hoeveelheid lading van één elektron is gelijk aan :

  1. 6,25×1018C\mathrm{6,25} \times {10}^{-18}C

  2. 1,6×1019C\mathrm{1,6} \times { 10}^{-19} C

  3. 1,6×1019J\mathrm{1,6} \times {10}^{-19} J

  4. 3,14×106C\mathrm{3,14} \times {10}^{-6} C

6. Potentiaalverschil is een andere benaming voor :

  1. Energie

  2. Spanning

  3. Afstand van een elektron tot de kern

  4. Lading

7. De eenheid van energie is :

  1. Watt

  2. Coulomb

  3. Joule

  4. Volt

8. Welk van volgende benamingen stel geen type energiebron voor?

  1. Batterij

  2. Zonnecel

  3. Generator

  4. Potentiometer

9. Welk van volgende elementen is een bijproduct van een waterstof-brandstofcel?

  1. Zuurstof

  2. Koolstofdioxide

  3. Waterstofchloride

  4. Water

10. Welk van volgende beweringen is normaal niet mogelijk in een elektrische schakeling?

  1. Spanning en geen stroom

  2. Stroom en geen spanning

  3. Spanning en stroom

  4. Geen spanning en geen stroom

11. Elektrische stroom wordt gedefinieerd als :

  1. Vrije elektronen

  2. De stroomsnelheid van vrije elektronen

  3. De energie die noodzakelijk is om vrije elektronen te laten bewegen

  4. De lading van vrije elektronen

12. Er vloeit geen stroom door een schakeling als :

        1. De schakelaar in serie met de bron gesloten is

        2. De schakelaar in serie met de bron staat open

        3. Er geen bronspanning aanwezig is

        4. Zowel (a) als (c)

        5. Zowel (b) als (c)

13. De belangrijkste functie van een weerstand is:

  1. Stroom vergroten

  2. Stroom begrenzen

  3. Warmte ontwikkelen

  4. Weerstand bieden tegen stroomveranderingen

14. Potentiometers en reostaten behoren tot de :

  1. Spanningsbronnen

  2. Regelbare weerstanden

  3. Vaste weerstanden

  4. Stroomonderbrekers

15. De stroom in een gegeven schakeling mag de waarde 22 A niet overschrijden. Welke is de beste keuze als zekering?

  1. 10 A

  2. 25 A

  3. 20 A

  4. Een zekering is niet noodzakelijk

Last updated