Multiple choice test

  1. De wet van Ohm zegt:

    1. I=U×RI=U\times R

    2. U=I×RU=I\times R

    3. R=IRR=\frac{I}{R}

    4. U=I2×RU={I}^{2}\times R

  2. Als de spanning over een weerstand verdubbeld, de stroom zal dan

    1. Verdrievoudigen

    2. Halveren

    3. Verdubbelen

    4. Niet veranderen

  3. Als over een weerstand van 40 Ω een spanning staat van 20 V dan is de stroom gelijk aan:

      1. 800 V (b) 0,5 A (c) 20 A (d) 2 A

  4. Als er 20 mA stroom vloeit door een weerstand van 2 k dan is de spanning over de weerstand gelijk aan:

  5. 400 V (b) 0,4 V (c) 40 kV (d) 40 V

  6. Als over de weerstand 10 V staat en er vloeit 3,03 mA door deze weerstand dan is de weerstandswaarde gelijk aan :

  7. 3,3 k (b) 3,03 k (c) 303 (d) 3,03 µ

  8. Een stroom van 500 µA door een 9,1 k weerstand produceert een spanningsval van :

  9. 54,95 V (b) 18,2 V (c) 54,95 pV (d) 4,55 V

  10. Een weerstand van 2 ,2 MΩ is verbonden over een spanningsbron met 1 kV spanning. De stroom door de weerstand is ongeveer gelijk aan :

  11. 2,2 mA (b) 455 µA (c) 45,5 µA (d) 0,455 A

  12. Vermogen kan gedefinieerd worden als

    1. Energie

    2. Warmte

    3. De snelheid waarmee energie wordt verbruikt

    4. De tijd die nodig is om energie te gebruiken

  13. Over een weerstand staat 10 V en er stroomt 50 mA doorheen, het vermogen dat deze weerstand dissipeert is gelijk aan:

  14. 500 m W(b) 0,5 W(c) 500 000 µW(d) antwoorden (a) (b) en (c)

  15. Als de stroom door een 5 k__Ω weerstand gelijk is aan 20 mA dan is het vermogen dat deze weerstand dissipeert gelijk aan:

  16. 2 W(b) 100W(c) 250 mW(d) 0,5 W

  17. Een weerstand met weerstandswaarde 3.9 k__Ω dissipeert _250 m_W vermogen. De stroom die door deze weerstand gaat is gelijk aan:

  18. 0,975 A(b) 64,1 µA(c) 8 mA(d) 41,1 µA

  19. Een 330 weerstand dissipeert 2 W. De spanning over de weerstand is gelijk aan:

  20. 2,57 V (b) 660 V (c) 6,6 V (d) 25,7 V

  21. Een weerstand zal in een schakeling 1,1 W dissiperen. Welk standaard vermogen moet deze weerstand hebben om in deze schakeling geplaatst te worden zonder dat deze stuk gaat?

  22. 0,25 W(b) 1 W(c) 2 W(d) 5 W

  23. Een 22 Ω / 0,5 W weerstand en een 220 Ω / 0,5 W weerstand zijn rechtstreeks verbonden met een spanningsbron van 10 V. Ga na of er een of beide weerstanden oververhit geraken.

  24. 22 (b) 220 (c) beiden (d) geen enkele wordt oververhit

  25. Een weerstand wordt gemeten met een Ohmmeter. De indicatie geeft aan dat de weerstandswaarde oneindig is. De gemeten weerstand is :

    1. Oververhit

    2. Kortgesloten

    3. Open

    4. Omgekeerd aangesloten

Last updated